Eind 1814 vereerde Kapitein Cochius van het Ministerie van Oorlog Harderwijk met een bezoek. Zijn opdracht was de voormalige Gelderse Munt aan de Smeepoortstraat te inspecteren op geschiktheid voor gebruik.
Het koloniaal werfdepot
In Den Haag bestond het voornemen om het koloniale werfdepot, als verzamelplaats voor soldaten die naar Indië gingen, in Harderwijk te vestigen en hiervoor zocht men een geschikt onderkomen. Kapitein Cochius was snel klaar met zijn bezoek hij gaf een gunstig oordeel. Met enige aanpassingen was De Gelderse Munt geschikt te maken voor de huisvesting van zo'n 800 militairen en aldus werd besloten.
Harderwijk was verguld met deze beslissing, want het betekende de economische redding voor de stad waar recent (1811) de Gelderse Academie (door Napoleon zelf) was gesloten. Hoewel het gemeentebestuur in eerste instantie verheugd was over de komst van de militairen werd dat enthousiasme later wat getemperd. Het ministerie van Oorlog en de militaire autoriteiten bleken ‘zelfsturend' en waren moeilijk te beïnvloeden door het gemeentebestuur. Regelmatig vlogen militairen en gemeentebestuurders elkaar in de haren. Harderwijk gedwongen dure voorzieningen in het leven te roepen zoals een behoorlijke infirmerie (militair hospitaal), magazijnen en voorzieningen voor wachtposten. De middenstand profiteerde echter flink van de komst van de militairen en bakkers, slagers en ambachtslieden zagen hun omzet stijgen. In het kielzog van de militairen kwam ook een ander soort middenstand tot bloei. Kroegbazen, bordeelhouders en prostituees vestigden zich in Harderwijk en brachten het stadje tot leven op een manier die de gemeente niet voorzien had. De geworven militairen ontvingen, voorafgaande aan hun uitzending, een handgeld, dat hen in de zak brandde en dat er om vroeg uitgegeven te worden. De binnenstad veranderde dan ook in een drukke uitgaansgelegenheid waar brave burgers zich nauwelijks nog durfden vertonen. De militairen werden opgenomen in het dagelijkse straatbeeld, overdag met exercities en patrouilles, 's avonds en 's nachts in het bruisende uitgaansleven. Het leverde Harderwijk de weinig vleiende bijnaam ‘het gootgat van Europa' op (veel militairen waren van buitenlandse komaf).
De aanwezigheid van het werfdepot legde Harderwijk uiteindelijk geen windeieren, want de permanente aanwezigheid van honderden militairen leverde de stad veel inkomsten. Ook transport en vervoermogelijkheden namen toe waardoor Harderwijk beter bereikbaar werd en bleef. De kroegen en bordelen bleven echter voor overlast zorgen, een reden waarom christelijk actievoerders van de middernachtzendelingen zich in Harderwijk vestigden en zich inzetten voor een bordeelverbod. In 1892 werd dit verbod gerealiseerd waarna de bordelen werden gesloten. De acties zorgden ervoor dat de weerstand van de bevolking tegen het koloniaal werfdepot groeide en burgemeester Kempers, zelf een veteraan uit de Athjeh oorlog, zette zich in voor de legering van een ‘vast garnizoen' in Harderwijk. In 1909, na 95 jaar, vertrok het koloniaal Werfdepot van Harderwijk naar Nijmegen waarna het 9de Regiment Infanterie haar intrede deed in de vrijgekomen kazerne. Er was een boeiend hoofdstuk toegevoegd aan de geschiedenis van Harderwijk.
Door Theo Bakker - Press-Baker
Uitgediend, Harderwijk als garnizoensstad
Boek over Harderwijk als Garnizoensstad en hoe het verder ging na het sluiten van de kazernes.